U bent hier
Omgang tussen kleinkinderen en grootouders
In de wet staat dat het kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. Voor een omgang van een ander dan een ouder spreekt de wet van ‘een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staan’. Om in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind te staan moet er ten eerste sprake zijn van een reële band tussen het kind en niet-ouder. Daarnaast moet er sprake zijn van regelmatig contact tussen het kind en niet-ouder. Dit wordt ook wel ‘family life’ genoemd.
Discussie
Op 3 maart 2015 kwam het CDA met het plan om de omgang tussen kleinkinderen en grootouders na een echtscheiding in de wet op te nemen. Het CDA stelt dat wanneer ouders met een conflict uit elkaar gaan één van de ouders het contact tussen het kind en grootouders kan verhinderen. Het CDA vindt dat grootouders niet of nauwelijks in aanmerking voor een omgangsregeling komen, omdat er, zoals hierboven beschreven, de nauwe persoonlijke band tussen het kleinkind en de grootouders moet worden aangetoond.
Andere partijen zien niets in het plan van het CDA. Zij zijn van mening dat de wet al een mogelijkheid biedt voor de omgang tussen kleinkinderen en grootouders. VVD-Kamerlid Van Wijngaarden vindt dat ouders en grootouders de omgang zelf kunnen of dienen te regelen. Ook geeft hij aan dat sommige grootouders, die hun kleinkinderen bijna tien jaar niet hebben gezien door het plan van het CDA, omgang kunnen afdwingen zonder dat er een ‘nauwe en persoonlijke betrekking tot het kind bestaat’.
Ook oud kinderombudsman Marc Dullaert heeft zich in dit debat gemengd. Hij vindt dat de rechter altijd moet beoordelen of contact met grootouders in het belang is van het kind. Echter, vindt hij wel dat de lat voor een omgangsregeling tussen kleinkinderen en grootouders lager moet komen te liggen.
Wat gebeurt er nu?
Een omgangsregeling in of na een scheiding is tussen ouders en kind vaak al moeilijk genoeg. In de praktijk blijkt dat rechters en de Raad voor de Kinderbescherming er de voorkeur aan geven dat de omgang tussen ouders en kind eerst goed moet verlopen voordat een omgangsregeling met een derde kan worden vastgesteld. Het is in het belang van het kind dat er rust en veiligheid is.
Het Gerechtshof Hof Den Haag heeft op 14 augustus 2013 een omgangsregeling tussen de grootouders en het kind vastgesteld. In deze zaak ging het om de omgang tussen de kleinzoon en de grootouders. Tussen de moeder en de grootouders heerste een slechte relatie waardoor de kleinzoon niet meer bij de grootouders kwam. Vroeger verbleef kleinzoon dagelijks bij de grootouders. Het Hof vond de omgang in het belang van het kind en heeft in deze zaak de omgang tussen kleinzoon en de grootouders vastgesteld. De slechte relatie tussen de moeder en de grootouders deed hier geen afbreuk aan doordat er, voor de slechte relatie tussen de moeder en de grootouders, tussen het kind en de grootouders een ‘nauwe en persoonlijke betrekking’ bestond.
Kortom:
Op grond van de huidige wetgeving kan er een omgangsregeling door grootouders worden verzocht indien er sprake is van een ‘nauwe en persoonlijke betrekking’ op grond van art. 1:377A BW alsmede 8 ‘Family life’ EVRM. De discussie die nu in de politiek speelt is of deze eis er moet zijn of dat grootouders ook zonder een ‘nauwe en persoonlijke betrekking’ tot het kleinkind een omgangsregeling kunnen verzoeken.
In de praktijk blijkt dat rechters en de Raad voor de Kinderbescherming er de voorkeur aan geven dat de omgang tussen ouders en kind eerst goed moeten verlopen voordat een omgangsregeling met een derde kan worden vastgesteld. Het is in het belang van het kind dat er rust en veiligheid is.